Idioom

Ondernemerschap en beeldende kunst worden steeds vaker en vanzelfsprekender in één adem genoemd. De ideale ondernemende kunstenaar is er een die zijn eigen broek ophoudt, aan crowdfunding doet en niet (alleen) afhankelijk is van gemeenschapsgeld om zijn beroepspraktijk uit te kunnen oefenen. Daar is van alles voor te zeggen. Het is echter vreemd dat – anders dan bij bijvoorbeeld overheidssteun voor bedrijven – subsidies voor beeldend kunstenaars regelmatig worden gezien als geldverspilling en als zwaktebod, ook door insiders.

Zo verkondigde een beeldend kunstenaar annex presentator vorig jaar op de landelijke televisie met enige trots, en dedain jegens zijn gesprekspartner (ook beeldend kunstenaar en gast in het programma), dat híj nog nooit subsidie had ontvangen. Hij leek daarmee te suggereren dat je dáár als beeldend kunstenaar trots op hoort te zijn.

Subsidies voor kunstenaars worden per definitie toegekend aan kunstenaars die nu leven en werken. Hedendaagse kunst is soms moeilijk te vatten; het heeft in de meeste gevallen nog geen referentiekader. Je zou kunnen zeggen dat beeldend kunstenaars onze vooruitgeschoven waarnemers zijn waarbij de curatoren, directeuren van presentatie-instellingen en communicatiemedewerkers de schone taak hebben de vertaalslag te maken naar een breder publiek, dat soms nog helemaal niet toe is aan wat de kunstenaar laat zien. Vaak duurt het zelfs jaren of decennia voordat kunst die ooit hedendaags was wordt begrepen en gewaardeerd. We kennen de voorbeelden allemaal. De waardering voor hedendaagse gesubsidieerde kunst is dus alles behalve vanzelfsprekend.

Daarbij is neerbuigendheid ten aanzien van (subsidies voor) kunst de laatste jaren via het politieke en maatschappelijke debat terecht gekomen in ons idioom, ons taal- en denksysteem. Waardering voor kunst wordt immers voor een deel gestuurd door de overheid, door te bepalen waar subsidiegelden wel of niet naartoe gaan, maar zeker ook door het taalgebruik waarmee politieke keuzes worden verantwoord. Denk daarbij maar aan de introductie van termen als ‘subsidieslurpers’ en ‘linkse hobby’ . Hoewel deze laatste inmiddels al minder vaak wordt gebruikt, is deze stigmatiserende term nauwelijks nog weg te denken.

Deze stigmatisering is trouwens niet bevorderlijk voor de marktpositie van de ondernemende kunstenaar. Opdrachtgevers zien soms hun kansen schoon door weinig tegenover de diensten van de kunstenaar te stellen, terwijl juist nu de kunstenaar als ondernemer moet worden benaderd. Wanneer de kunstenaar zichzelf ‘in de markt moet zetten’ kan deze immers niet langer voor een appel en een ei zijn diensten aanbieden. En dat mag ook niet meer worden gevraagd.

De kunstenaar als zelfstandig ondernemer komt op voor zijn economische positie. Bijvoorbeeld bij kunstopdrachten waarbij kunstenaars wordt gevraagd een schetsontwerp in te dienen zonder daar een vergoeding tegenover te stellen. Hoe begrijpelijk dit laatste misschien ook is vanuit de met bezuinigingen geconfronteerde opdrachtgever, voor de kunstsector is het een onwenselijke ontwikkeling.

Terug naar het idioom. Er is een nieuwe term toegevoegd aan het idioom waarmee over de cultuursector wordt gecommuniceerd: veerkracht. Dan gaat het erover dat het misschien zelfs dankzij (in plaats van ondanks) de enorme bezuinigingen allemaal weer goed aan het komen is met de sector. De instellingen hebben namelijk binnen no-time het zo gewaardeerde en geprezen ondernemerschap opgepikt en omarmt. Voor het gemak wordt daarbij voorbij gegaan aan het feit dat deze trend al jaren geleden werd ingezet, vanuit de cultuursector. Die inspanningen worden nu, met de drastische bezuinigen en het hameren op cultureel ondernemerschap, heel handig omgebogen tot beleid dat door de ‘veerkrachtige’ cultuursector goed wordt opgepikt.

Er is ook goed nieuws: idioom laat zich kennelijk makkelijk beïnvloeden. Parallel aan het promoten van het cultureel ondernemerschap en de veerkrachtige cultuursector, kan er net zo hard worden gewerkt aan het promoten van de waarde van kunst: de bijzondere ervaring die het beleven van kunst is, de economische en de marketing waarde van kunst, het positieve effect dat kunst heeft op de gezondheid, etc. Dáár moeten termen voor worden gevonden die ons idioom binnen zullen sijpelen. Zodat uiteindelijk wanneer beeldende kunst en ondernemerschap in één adem worden genoemd, deze termen zo sterk in ons taal- en denksysteem zijn verankerd, dat deze onmiddellijk niet alleen de waarde van kunst maar ook die van de kunstenaar bij ons oproepen. Kunst heeft dan het idioom dat het verdient.

Meer Covers & Opinie

ADVERTENTIES