De vorige minister die kunst en cultuur onder haar hoede had, Jet Bussemaker, zette zich in om de schade die haar voorganger Halbe Zijlstra in het kunstenlandschap had achtergelaten enigszins te herstellen. Vrij succesvol had Zijlstra de kunsten een slecht imago bezorgd; de kunsten lagen onder vuur en ogenschijnlijk ook de waardering ervoor. De inzet op dit vlak van Bussemaker bestond uit het onderstrepen van het nut van de kunst: instrumentalisme won terrein en doet het na al die jaren nog steeds goed. Kunst als instrument, als middel om andere dingen in gang te zetten –zoals gentrificatie– is alom geaccepteerd, sterker nog het duikt steeds vaker op als een raison d’être van de kunst.